Vier adviezen voor succesvolle faunavoorzieningen op gebouwen

1 februari 2022

Hoe zorg je dat faunavoorzieningen op of aan gebouwen ook echt succesvol zijn? Het luistert namelijk nauw, wil je met een bijenhotel, groendak of nestkast bepaalde soorten trekken. Vier adviezen voor succes van Bram van Schaffelaar, projectleider ecologie bij Ranox-parter Ginkel Groep, en Marco Tanis, ecoloog bij Ranox-partner AT-KB. 

Faunavoorzieningen die zorgvuldig ontworpen zijn, leveren veel meer op dan voorzieningen die op de goede gok zijn aangelegd. Projectleider Bram van Schaffelaar en insectenspecialist Marco Tanis hebben net een laatste inspectie gedaan aan de faunavoorzieningen van het nieuwe schoolgebouw van Hogeschool Aeres in Almere. Dit gebouw is een best case scenario van natuurinclusief bouwen, met meerdere kasten voor vogels en vleermuizen, insectenwanden aan de groene gevels en een groot groendak met daarop ook leem- en zandhopen voor bijen en zelfs een forse takkenril - uniek in Nederland.

[caption id="attachment_3209" align="aligncenter" width="640"] Takkenril op dak Aeres Hogeschool Almere. Foto: Bram van Schaffelaar, Koninklijke Ginkelgroep[/caption]

Hoe zorg je ervoor dat het er niet alleen mooi uitziet, maar ook de gewenste soorten trekt? Bram en Marco vatten de regels voor succesvolle faunavoorzieningen samen in vier adviezen.

1. Zorg dat de locatie klopt: schaduw, zon en is er genoeg eten in de buurt?

Zuid, oost of noord: als je voorzieningen met de geschikte oriëntatie plaatst is de kans groter dat een vleermuis, vogel of een bij ze ook benutten. “Dat klinkt logisch,” zegt Marco, “maar toch gaat het vaak mis. Regelmatig zie ik dat bijenhotels in de schaduw zijn gezet, maar dan werken ze amper. Een bijenhotel moet op de zuidzijde staan en op een beschutte plek. Kijk ook goed naar de wijdere omgeving, want er moet wel wat te eten zijn wil een soort zich ergens vestigen. Zorg rond een bijenhotel voor voedsel in de vorm van geschikte planten, met inheemse bloemen die stuifmeel- en nectardragend zijn.” Bram vult aan: “Het is net zo belangrijk dat de soort die je wilt bedienen al in de omgeving aanwezig is. Zonder huismussen in de wijde omtrek, kan het erg lang duren voor je mussenkasten bezet zijn. Het is dan misschien interessanter om in te zetten op soorten die al wel in de buurt voorkomen, gierzwaluwen bijvoorbeeld.”

Voor het schoolgebouw van Aeres viel de keuze op nestelgelegenheid voor de huismus, aangevuld met twee kasten op de uiterste zijden voor de solitaire zwarte roodstaart.

2. Kies de meest geschikte planten

Een faunavoorziening heeft beduidend meer succes als de beplanting rondom is afgestemd op de soort. Marco: “In beplantingsplannen komen vaak mooie, gecultiveerdere soorten te staan zoals de schoenlappersplant of Japanse zegge. Die zijn mooi om te zien, maar veel insecten trek je er niet mee. Kies liever voor inheemse planten.”
Het is overigens best mogelijk met gecultiveerde plantensoorten een stap naar meer biodiversiteit te zetten. Dan moeten de juiste soorten zorgvuldig worden geselecteerd. Vooral planten uit Europa en niet te ver doorgekweekte tuinplanten zijn aantrekkelijk voor veel insecten. Denk aan lipbloemen zoals tijm en melisse, composieten zoals fijnstraal, en vlinderbloemigen zoals lupine.

Voor het groendak van het Aeresgebouw heeft Heem een mengsel van inheemse bloemen samengesteld uit hun soortenlijst, met onder meer gewone rolklaver, duizendblad en geel walstro. Geschikte gecultiveerde soorten zijn Melissa officinalis (citroenmelisse), Salvia officinalis, (echte salie) en Thymnus vulgaris (echte tijm).

In de groene gevel zijn klokjes en composieten verwerkt, naast de bijenhotels. Dat is ideaal voor de klokjesbij en tronkenbij die op die planten stuifmeel verzamelen.

3. Gebruik het juiste materiaal

Belangrijk is kritisch te kijken naar het materiaal van de faunavoorziening. De grond of het substraat van een groendak moet bijvoorbeeld passen bij de bodems in de omgeving. Is die kalkrijk of kalkarm, zanderig of meer kleiig? Dan sluit het dak ook goed aan bij de soorten die al aanwezig zijn. Bram: “Dat lijkt voor de hand liggend, maar het wordt vaak vergeten.”

Voor bijenhotels geldt bijvoorbeeld dat de aangeboden stengels geschikt moeten zijn: met de juiste diameter (2 à 8 mm) en lengte (>15 cm). Marco: “Bijen maken meerdere broedcellen in de stengels. De stengels moeten dus vrij lang zijn. Vergeet verder de dennenappels, bakstenen en stro in bijenhotels. Daar zal geen bij op af komen.”

Bij Aeres Hogeschool is gekozen voor een extensief kalkrijk substraat. Dit past bij het gebied rondom de voormalige Zuiderzee.

4. Raadpleeg iemand met specialistische kennis van de soort die je wilt aantrekken

Kies welke soort(en) je wilt aantrekken, en ga vervolgens na wat die specifiek nodig heeft. Is het een individuele vogel of een sociale die in groepen leeft of broedt? Hoe hoog of hoe ver uit elkaar moeten de kasten komen te hangen? Wat is de grootte en de vorm van de invliegopening? Wat heeft de soort verder nodig? “Voor gebouwbewonende vleermuizen hebben we zelf kasten op maat gemaakt,” vertelt Bram, “met aandacht voor elk detail, want dat kan net het verschil maken. Raadpleeg daarom altijd iemand met specialistische kennis.”

Voor Aeres Hogeschool heeft Ranox-partner Regelink Ecologie & Landschap de kasten precies uitgetekend.

[caption id="attachment_3207" align="aligncenter" width="640"] Nieuwe Aeres Hogeschool Almere. Foto: Rob Bakker, Koninklijke Ginkelgroep[/caption]